Elbflorenz

Jacques Schmitz

Elbflorenz

(voor Rainer K. en Karl M.)

Portrait Of Laura- Petrarch'S Beloved

Canzone-club, hun smachtende gezang en
gedichten. Beatristen, Laureaatjes,
Fiamettanten, allen beste maatjes.
Zij ook al zongen: Liedjes van verlangen.

Deden ‘t hoofs met vrouwen van hun dromen
en doolden dan, al dwepend, door Firenze.
Dichtend, denkend, verder niks te wensen.
Alleen al ‘t klaar gedachte deed hen komen.

Hun volgelingen, baarden likkend en frivool,
verre van platonisch, hoofs, schijnheilig.
Zo maakten die dan Elbflorenz onveilig –
de jongens van de Florentijnse school:

Zich loops en lyrisch wijdend aan van dattum.
Of nou getrouwd of zwanger, een pot: Nat ‘m!

*

De beroemdste Canzoniere (een verzameld dichtwerk) is wel de bundel met 366 sonetten en andere verzen, Rerum vulgarium fragmenta, die Francesco Petrarca (1304 – 1374) schreef voor zijn geliefde Laura. Petrarca, leraar en vriend van de negen jaar jongere Giovanni Boccaccio (1313 – 1375), de schrijver van de Decamerone en een uitvoerige verhandeling over de Divina Commedia van Dante Alighieri (1265 – 1321). Deze drie Italiaanse schrijvers en filosofen van de vroege renaissance zijn allen in of vlakbij Florence geboren en hadden een platonische verering voor hun geliefdes: Dante voor Beatrice, Petrarca voor Laura en Boccaccio voor Fiammetta.

De werkelijke identiteit van de drie dames is nog altijd omstreden. In die tijd werd in gedichten en liederen wel vaker de liefde voor vrouwen bezongen, echte en imaginaire. Van Dante zelf zijn er, behalve zijn gedichten, geen aanwijzingen over de identiteit van z’n Beatrice. Boccaccio echter meent in haar Bice Portinari te herkennen, dochter van een rijke handelaar. Maar wellicht is Beatrice alleen Dante’s eigen poëtische schepping. Anders was het gesteld met Petrarca’s geliefde Laure de Noves, die hij volgens eigen zeggen op Goede Vrijdag 1327 voor het eerst zag in de Saint-Claire kerk van Avignon. Zij was toen reeds twee jaar gehuwd met Hugo II de Sade, waarschijnlijk een van de voorvaderen van de beroemd-beruchte markies. Al is het nog altijd de vraag of zij ook werkelijk de Laura van de Canzoniere was. Volgens sommige interpretaties kan de naam ook afgeleid zijn van de lauwerenkrans van Petrarca, de poeta laureatus. Van Fiammetta heeft Boccaccio waarschijnlijk alleen de naam zelf verzonnen, want zijn ideale geliefde was in werkelijkheid de adelijke Napoletaanse Maria d’Aquino.

Karl Mickel (1935 – 2000) en Rainer Kirsch (geb. 1934) werden in of nabij Dresden (ook wel Elbflorenz genoemd) geboren. Ze bestudeerden de grote Italiaanse dichters van de renaissance, wier gedichten zij vertaalden. Beiden schreven zelf ook gedichten naar strenge, maar soms ook vrijelijk geinterpreteerde sonnetregels . De beide schrijvers van de Saksische Dichtersschool hadden een grote affiniteit met die van de “Florentijnse“. Alleen gingen ze in hun werk wat openhartiger om met hun liefdes en affaires. De gedichten Sonnet (Kirsch) en Tegensonnet (Mickel) getuigen daarvan, maar dat zijn lang niet de enige voorbeelden. Hun beider geliefde was Sarah Kirsch (1935 – 2013), maar die werd een stuk minder platonisch beschreven dan bij hun Toskaanse geestverwanten gebruikelijk. Ze was niet alleen de echtgenote van Rainer Kirsch, maar ook de moeder van een van Mickel’s kinderen. Ook aan hun Italiaanse voorbeelden hebben Mickel en Kirsch veelvuldig gerefereerd. Karl Mickel titelde zijn poëziebundel Vita nova mea (1966) naar Dante’s autobiografische Vita nova (1295) en beleerde met Dante in de hand de collega-dichter Wulf Kirsten (Inferno XXXIV. Voor Kirsten). Kirsch vertaalde, verwerkte en schreef ook zelf sonnetten naar het voorbeeld van Petrarca, zoals Naar Petrarca’s maat. Of ook de reeks Petrarca heeft kaasjeskruid in de tuin en zwijgt over de raadselen der wereld (2002).